Winterse, zomerse en pandemische ervaringen in het Albanese landschap en daarbuiten accumuleerden zich gedurende drie jaar tot het creëren van deze etnografie. Ik tracht lokale narratieven te ontvouwen rond de betekenis van Vjosa en rond verschillende perspectieven op waste en natuurbehoud die naar boven komen uit reflecties en acties. Deze vertellingen spelen zich af in een postsocialistische context waar Vjosa meandert tussen communisme en kapitalisme, hoop en wanhoop, engagement en corruptie.
Het fetisjeren van objecten staat meervuldige (geschiedenis)vertelling in de weg. In een onophoudelijke zoektocht graven we verder naar zekerheid en naar ‘de ware aard’ van de dingen, naar de ‘echte sociale realiteit’, naar de rationele segmentatie van het leven in zwarte en witte hokjes. Dit (methodologisch) essentialisme, waarmee we in de westerse logica zijn vereenzelfdigd, kunnen we overstijgen met wat de kern uitmaakt van deze paper, namelijk met reflecteren en handelen vanuit inbetweennes.